Atletiekonderdelen voor de jeugd
In de atletieksport komen diverse onderdelen aan bod. Hier volgt een korte uitleg.
Sprint
Bij de jongste pupillen zijn de afstanden 40 meter en de A-pupillen lopen 60 meter. Bij de junioren wordt de sprint langer: 60 tot 100 meter. Nadat het startschot heeft geklonken, wordt er gestart vanuit startblokken. De tijd wordt opgenomen voor een jury (handgeklokt) of heel nauwkeurig door de electronische tijdwaarneming.
Estafette
Estafette is een atletiekonderdeel in teamverband. Iedere ploeg telt 4 lopers en zij moeten proberen zo snel mogelijk een bepaalde afstand af te leggen. Hierbij draagt een loper steeds het estafettestokje dat in het wisselvak moet worden doorgegeven aan de volgende loper. Bij de jongste pupillen is dat 4 x 40 meter, bij de A-pupillen 4 x 60 meter en bij de junioren loopt dit op tot 4 x 100 meter.
Hordelopen
Hordelopen begint pas als je junior bent. Bij het hordelopen moet de atleet zo snel mogelijk over de hordes springen. De afstanden bij de junioren variëren van 60 meter tot 100 meter. Heel soms wordt er een afstand van 300m afgelegd.
Midden afstandsloop
Dit zijn de afstanden langer dan 200 meter. Bij de pupillen is dit 600 of 1000 meter op de atletiekbaan. Bij de junioren kan dit ook 800 of 1500 zijn. Bij de pupillen worden vrijwel alle wedstrijden afgesloten met zo’n langere afstand.
Verspringen
Verspringen wordt beoefend door alle leeftijdsgroepen. Bij het verspringen zijn aanloopsnelheid, sprongkracht en techniek belangrijk. Pupillen mogen in het witte vlak voor de balk afzetten, de sprong telt dan vanaf de punt van de voet, vanaf de junioren telt de afzetbalk als meetpunt. De afdruk in het zand die het dichtst bij de balk ligt telt. De atleet heeft drie pogingen waarbij de beste sprong telt.
Hoogspringen
Bij het hoogspringen zijn er meerdere technieken, de schotse sprong en de Fosburyflop: een rugwaartse sprong. Je loopt met een boog aan en moet met één voet afzetten. Je krijgt drie pogingen op iedere hoogte.
Kogelstoten
Het kogelstoten wordt uitgevoerd in een ring. De kogel moet na het stoten in de bak landen. Na het stoten moet je de ring aan de achterkant verlaten, anders is de poging ongeldig. Pupillen gebruiken stootkogels van 2 kilogram. Vanaf de junioren worden ze nog zwaarder. De atleten krijgen 3 pogingen waarbij de beste telt. Belangrijk is dat je de kogel wegstoot en niet weggooit.
Balwerpen
Balwerpen wordt uitsluitend gedaan bij de pupillen. Het wordt gezien als voorbereiding op het speerwerpen, dat begint bij de junioren. Het maximale gewicht van de bal is 200 gram.
Speerwerpen
Bij speerwerpen wordt in een rechte lijn aangelopen. De speer moet vóórtijdig afgeworpen worden en bovendien mag de werper de afwerplijn niet passeren. De speer moet landen tussen de sectorlijnen. Bij de junioren worden speren gebruikt vanaf 400 tot maximaal 800 gram.
Discuswerpen
Discuswerpen begint bij de junioren. Je begint met een discus van 750 gram. Voor het discuswerpen staat er een discuskooi op het veld. De kooi moet voorkomen dat de discus de verkeerde kant uitvliegt.
Hink-stap-springen
Dit is een onderdeel dat bestaat uit drie delen: de hink, de stap en de sprong in de verspringbak. Een lastig onderdeel waar je als oudere junior wedstrijden in kan doen.
Polstokhoogspringen
Een spectaculair onderdeel van atletiek waarbij lef, sprongkracht, snelheid, timing en lenigheid bij komen kijken. De sprong wordt gemaakt met behulp van een lange glasfiberstok. Als oudere junior kan je hier wedstrijden in doen.